Oud en afgedankt

.

‘Da’s werkelijk het allerlaatste waar ik naartoe ga!’ Mijn vaders eeuwige credo. En hoewel zijn woorden nog steeds een selffulfilling prophecy zijn, is een woonzorgcentrum voor tal van ouderlingen, op het graf na, effectief de finale rustplaats.


Ettelijke jaren geleden las ik in het weekblad Humo een artikel dat me immer is bijgebleven. Het was een grondige dissectie van de Belgische rusthuizen en hun bewoners met als titel ‘Oud Vuil’. Die breedsprakige bijdrage greep toentertijd naar vele kelen, ontlokte nationale verontwaardiging tot zelfs woede en werd alras een prominent werkpunt op de politieke agenda.
Heden zijn rusthuizen verworden tot affabeler klinkende woonzorgcentra. Of zulks oude wijn in nieuwe zakken is, weet ik niet, maar mijn allereerste bezoek ooit aan zo’n oord der grijsaards, eerder deze maand, zindert alleszins nog na.

Ik bezocht er, samen met Katrien, mijn – letterlijk en figuurlijk – oudste (thans ex-)klant. Vijfennegentig is ze ondertussen. Vorige zomer liet ze haar geliefde woning met tuin op Immoweb plaatsen en verkaste daarop naar een recent opgetrokken rustoord vlakbij.
Mentaal is ze zo fris als een hoentje, lichamelijk staat ze met beide benen helaas onherroepelijk in de kreupelstraat. Dientengevolge wordt ze gecatalogiseerd als hulpbehoevend, een wrang gegeven dat bij haar op vandaag nog altoos op rebels ongeloof stuit.
In de twee decennia dat ik voor haar heb gewerkt, hebben we een band opgebouwd die apodictisch als familiair mag worden omschreven. Aangezien ze nooit nageslacht op de wereld heeft gezet en ze haar naaste familie en vrienden schier allemaal heeft overleefd, stelde ze mijn wekelijkse werkbezoeken erg op prijs. Vooral de hartelijke babbels na gedane arbeid fleurden haar steevast weer op.

Toen ik haar die namiddag trof in de stemmige cafetaria van het WZC plooide zich instant een glimlach om haar lippen wijl haar salutatie daarentegen allerminst van vreugd was vervuld: ‘Wat zit ik hier eigenlijk nog te doen, Menck? Wat voor zin heeft dit alles nog?’ Waarna ze ons een vluchtige kus gaf ergens boven de rechterschouder.
Mijn vraag of er goed voor haar werd gezorgd, ontweek ze door te stellen dat het eten te pruimen was en de vrijwillige medewerkers achter de bar vriendelijk en innemend.
‘Ga je mee naar mijn huis? Ik trakteer. Is fruitsap oké? Dat dronk je toch altijd zo graag, niet?’
Haar huis bleek haar leefkamer. Die was ontgoochelend klein, minimaal bemeubeld – een eenpersoonsbed, een mosgroene simililederen relaxzetel, een franjeloos ziekenhuiskastje, een formicatafel en dito stoel, een drietal oubollige schilderijtjes tegen de muur, opgehangen aan een centrale plafondrail middels nylondraadjes en het obligate tv-toestel. Geen enkel plantje dat de mistroostigheid van deze zielloze wooncel enigermate had kunnen doorbreken noch de haar zo kenmerkende biscuit “postuurkes” die ze ooit vol trots etaleerde in schier elke ruimte van haar thans te koop staande sixtieswoning.
Of ze goed sliep, informeerde ik. Als een blok, verzekerde ze me. En dat ze veel en lang sliep nu het winter was. ‘Maar als het mooi weer is, vind je me geheid buiten. Er is hier een fraaie tuin en een zalig terras. Maar om vijf uur moeten we al naar binnen om te eten.’
Haar hand bibberde toen ze ons een ijsthee uitschonk – het brik fruitsap bleek leeg – doch ze morste geen druppel.
‘Schol. Op mijn lot, zeg maar. En dat ligt nu hier, geloof ik.’
We toostten.
‘Op het leven, Simonne.’
‘Ach, het leven is hier leefbaar, ook al word ik nu toch vooral geleefd. Het lot van een ouwe sukkel gelijk ik, zeker?’
‘Ik heb je altijd al bewonderd om je grenzeloze optimisme, Simonneke.’
‘Drink maar wat sneller, want ik wil je nog de lift laten zoeken. Zoeken ja, want ze is vermomd. Je zal ze geeneens weten te vinden, jij.’ Dat we vijf minuten geleden uit de lift waren gestapt, was haar ontgaan. ‘En er zijn hier veel verpozingsruimtes op de gangen, wist je dat? Die moet ik je zeker ook laten zien. Chic ingericht en al, man. Is je glas al leeg?’
Katrien wierp me stiekem een knipoog toe.

Toen we even over vijven naar de auto stapten, was dat met gemengde gevoelens. Dat Simonne ontzettend veel heeft moeten opofferen om uiteindelijk hier te kunnen/mogen belanden, is duidelijk al vervaagd in de nevelen van haar geheugen. Wat ervoor in de plaats kwam, zal nooit het predikaat ‘Onze Wens’ dragen, doch ze kan vrijelijk beschikken over de geborneerde schare faciliteiten die haar laatste woonplaats haar te bieden heeft. Over de kwaliteit van de verzorging tast ik vooralsnog grotendeels in het duister, doch de verhoopte interactie met de inwonende sociëteit heeft zij alvast geheel laten varen; het gros heurer lotgenoten is dementerend in diverse stadia dan wel bedlegerig. Een serieuze domper, zegt ze daarover, net als de maandelijkse contributie voor enkel maar kost en inwoon. ‘Tweeduizend tweehonderd euro, Menck! Nog een geluk dat ik een eigen huisje heb, hoe zou ik dat anders moeten bolwerken?’

Haar naar de huidige isolatie- en comfortnormen gedateerde woonst staat inmiddels al een halfjaar te koop. Er is vooralsnog weinig interesse. Ik duim dat haar spaarboekje een afdoende grote appel tegen de dorst zal zijn en dat de vastgoedmarkt haar bijtijds de nodige gewilligheid mag betuigen.

Mijn vaders credo indachtig start ik mijn bejaarde bestelwagen. De bestemming: thuis. Want daar alleen kan liefde wonen | Daar alleen is ’t leven zoet | Waar men stil en ongedwongen | Alles voor elkander doet.

.

[ Foto’s: Menck ]

Was ik maar een buikspreker

.

Ze stak twee dikke wattenproppen onder mijn bovenlip. Ik trachtte me voor te stellen hoe ik er ten gevolge van deze simpele ingreep uitzag. Mijn verbeeldingsvermogen reikte niet verder dan Bugs Bunny.


Mijn linkerkaak werd vervolgens opzij geduwd en verankerd door een hightech uitziend instrumentje dat wat weg had van een miniatuurautokrik. Daarmee werd tevens mijn mond wijd opengespalkt. Tenslotte pleurde ze zonder enige voorafgaande waarschuwing een luid slurpende speekselzuiger onder mijn tong.
Mocht iemand in die omstandigheden een foto van me hebben genomen, ik had hem prompt een muilpeer verkocht en zijn camera tot schroot herleid.

‘Ik ga nu eerst een foto nemen’, hoorde ik haar achter mijn rug verklaren. Reflexmatig klemden mijn handen zich om de armleuning van de gekantelde stoel. ‘Een obligate röntgenopname’, vervolgde ze. Mijn greep verslapte instant.
Nadat ze de foto had genomen en me daarna quasi pijnloos twee verdovende injecties had toegediend, volgde de gruwel: mevrouw knoopte een gesprek met me aan in afwachting van de volledige gevoelloosheid mijner gebit.
‘Triestig weertje, hè?’
Op deze dooddoener van jewelste was een antwoord geven met een ongewild opengesperde mond vol watten en ijzerwerk nog vrij makkelijk: ‘Ja.’ Ter staving: plug in elke uithoek van uw mond een wijsvinger, trek uw lippen zo ver mogelijk vaneen en zegt u dan eens ‘Ja’. U ziet: zulks verloopt vlekkeloos. Zelfs een ontkenning is nog mogelijk.
Hachelijker werd het toen ze me vroeg of ik in de buurt woonde. ‘In de Zandstraat’, antwoordde ik. Dat klonk ongeveer als ‘In we Wanstraat’.
‘Ah, de Zandstraat. Die ken ik. Ik ga er wel eens wandelen.’
Mijn vermoeden dat tandartsen beschikken over een feilloos klankontrafeltalent werd eens te meer bevestigd.
‘Woon je er al lang?’
‘Al weew dan wijwentwintig jaaw.’
Anyway, tien vragen en evenzoveel moeizame antwoorden later was mijn mond murw geworden van de anesthesie en kon ze aan de slag. Er moest een wijsheidstand getrokken worden alsook een hoektand ontzenuwd. Ze besloot om die laatste eerst aan te pakken. Dat gebeurde middels een boortje dat buiten mijn mond licht zoemde doch eenmaal binnensmonds mijn hersenpan vulde met het geluid van een drilboor die gewapend beton kapotschoot.
‘Wi-brrr-moe-brrr-aal-brrr-iepen?’
Fuck. Had ze me zopas een vraag gesteld tijdens het boren? Ik vermoedde van wel. De boor kwam even tot rust. Strategisch antwoordde ik ‘U-huh’. Waarna ze met verdubbelde hevigheid haar machinerie begon te hanteren. Jezus, zou ze me verzocht hebben om meteen ook maar even mijn smoel te mogen verbouwen of zo? In gedachten zag ik de boorstaaf al door mijn bovenlip naar buiten floepen.

‘Zo. Gepiept.’ klonk het tien minuten later. ‘En dan nu de wijsheidstand. ’t Is een kanjer, zag ik op de foto. Hij heeft zowaar een dubbele wortel. Dat wordt even wringen.’
Op zo’n moment verlangt elke zinnige mens naar een portie afleiding. In mijn hoofd begon ik uit arren moede in de Humo te bladeren. De actrice op de cover lachte haar perfect witte tanden bloot.

Honderd drieënzeventig euro later stapte ik buiten met een gebit dat aanvoelde als, eh, niks meer, eigenlijk. Middels mijn tong wist ik de prop bloedstelpende watten in het gat van wijlen de kies te lokaliseren. In de auto monsterde ik mijn aangezicht in de achteruitkijkspiegel. Mijn bek hing scheef op links. Ik lachte naar mijn spiegelbeeld als een boer met kiespijn.

Retrospectie

.

Meer dan het verleden interesseert mij de toekomst, want daarin ben ik van plan te leven. Het voorbije jaar middels een accuraat éclat oplijsten is zodoende niet meteen aan mij besteed, doch er straal aan voorbij gaan wil ik evenmin.

Mogelijks zult u mijn frugaal relaas, na alle jaaroverzichten die u reeds in de maag gesplitst kreeg, catalogiseren onder vijgen na Pasen. Echter, aanstaande zondag wordt, in alle stilte en bovendien zeer lokaal, herdacht dat schrijver dezes ter wereld kwam. Dientengevolge vier ik die dag een nieuw jaar, naar aloude traditie exact een week na het net iets gemeenzamere Nieuwjaar. Mijn geheel eigen 2023 neemt dan een aanvang en dus kijk ik, fotogewijs en lichtelijk poëtisch, achterom naar de modeste hausses en baisses van mijn allerindividueelste afgelopen driehonderdvijfenzestig dagen.

.

BITTERE PIL

.

365 DAGEN KINDEREN VAN DE KUST

.

LONG HOT SUMMER

.

VRIENDSCHAP VIERT HOOGTIJ

.

TIME TO PARTY (Photobooth! Groupies!)

.

HET ZINVOLLE AAN HET AANGENAME PAREN: BENEFIET-EVENEMENTEN

.

KRONIEK DER KERAMIEK

.

KLANTENWENSEN VOL UITDAGINGEN | Voor & na

.

FAMILY FOREVER

.

NOOIT IN DE PUT IN EIGEN TUIN

.

BLOGGERS IN MIJN HOF!

.

EEN JAAR VOL FIJNE ONTDEKKINGEN

.

MEETING A PERFECT STRANGER

.

ARBEID ADELT

.

AFSCHEID VAN MIJN OUDSTE KLANT (94, links op foto) WEGENS WZC

.

WEDEROM EEN JAAR VERLIEFD

.

JAAR IN, JAAR UIT: EEN FIJNE BUURT

.


Laat maar aanrukken, dat nieuwe jaar. Ik zet er met veel graagte mijn tanden in!

.

[ Foto’s: ©Menck | aanklikbaar voor groter ]

Ongeleid projectiel

.

Het betonnen pad waarop ik me bevond, was beangstigend smal. Bovendien had mijn oude kar nukken. Iets met de voorwielen die wel leken te blokkeren waardoor ik niet bij machte was geheel baanvast te sturen.


Een en ander leidde ertoe dat ik meer dan me lief was op de verkeerde helft van de daaropvolgende paadjes terecht kwam. Dat ontlokte geregeld misprijzen bij tegenliggers. De ene wierp me een venijnige blik toe, een andere maakte dan weer een vanggebaar rechts van zijn voorhoofd. Een aan de kant staande vrouw van een zekere leeftijd riep zelfs iets naar me, doch ik was te zenuwachtig alsmede te gefocust om haar woorden te capteren.

Stoppen wilde ik onder geen beding. Mijn laadbak moest worden gevuld en dat bij voorkeur zo snel mogelijk wegens daarna nog andere afspraken. Katrien had me instructies gegeven die me zo makkelijk en vlot mogelijk naar de diverse stopplaatsen zouden leiden. Ze had er echter geen rekening mee gehouden dat deze locatie compleet onbekend terrein voor me was. Alle baantjes leken wel eender. Er waren te veel schier identieke kruispunten en te weinig wegwijzers.

Om vijf uur stipt zou er ergens een aanzienlijke bestelling voor me klaarstaan. Mits eenvoudige afgifte van een bestelbon zou ik die bovendien direct mogen inladen. Doch alvorens de bewuste bestemming te kunnen bereiken, trachtte ik bovenal te meanderen door een hectiek van jewelste. Het leek ineens wel alsof iedereen tegelijk op weg was naar weet ik veel waar.
Tuurlijk, het is spitsuur, schoot het me plots te binnen. Alle werkslaafjes waren en masse gelost en dirigeerden thans als volkomen losgeslagen projectielen hun wagens de schriele weggetjes van dit centrum op.

Bij het volgende knooppunt was ik volledig het noorden kwijt. Moest ik nou naar links, rechtsaf of toch maar rechtdoor? Ik dirigeerde moedeloos mijn moegetergde kar naar de kant om aan een voorbijganger de weg te kunnen vragen.
“Rechtdoor tot aan het volgende kruispuntje en aan een groot geel plakkaat met daarop in vette rode letters het woord ‘Uitverkoop’ naar links,” beweerde een inschikkelijke jongeman zelfzeker. “U kunt niet missen, meneer, het is een langgerekte etalage die felblauw verlicht is.” Ik bedankte, in meer of mindere mate opgelucht, de affabele rastadrager en zette prompt mijn weg verder. Een blik op mijn horloge deed me beseffen dat ik nog amper twee minuten respijt kreeg.

Om welgeteld zeven minuten over vijf was mijn aftandse karretje bediend. Er parelden onderhand zweetdruppels op mijn voorhoofd. De bediende, een getaande beer van een vent in een lange witte doch grotendeels bevlekte schort, was me meteen ter hulp geschoten en had eigenhandig de wat vormeloos verpakte bestelling in de laadruimte geplaatst, tandpastalach incluis.
Nu kwam het erop aan onderweg nog wat minieme spulletjes op te pikken om me daarna zo gezwind mogelijk uit de voeten te maken. Het gros van die benodigdheden wist ik op eigen kracht te vinden, al moest ik wel nog één keertje op weg worden geholpen. Het was een pezig lagereschoolmeisje dat me te woord stond. Ze bleek, zo merkte ik alras, heimelijk best trots dat ze werd geïnterpelleerd door een grijzende onwetende boomer die compleet afhankelijk was van haar tripadvies. Ik kon me maar niet van de indruk ontdoen dat ze bewust enkele welgemikte pauzes inlaste om alzo de spanning wat op te schroeven en de wanhoop in mijn ogen gestaag te zien groeien. Toen haar – het moet gezegd: meesmuilende – betoog ten einde liep, wist ik het wel zeker: dit sproeterige rotjoch zou zonder de minste twijfel opgroeien voor galg en rad, niet zonder vooraf met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te puberen dat de stukken eraf vlogen.

Om klokslag veertien over zes arriveerde ik uiteindelijk thuis.
“Waar bleef je zo lang, zeg?” begroette Katrien me ontstemd. “En heb je wel alles mee?”
Ik knikte, een weinig uit mijn lood geslagen, ter instemming en opperde dat zij de volgende keer maar beter zelf de honneurs kon waarnemen. Dat ik niks wist te vinden, gooide ik er vervolgens uit, en dat die mij volslagen onbekende route veel weghad van een doolhof met kinderziektes en dat al die…

“Ja, man,” onderbrak de helft van mijn bed me, “ik stuur meneer een keertje naar de Colruyt en hij komt helemaal overstuur terug. Ochottekes toch; vénten!”

.

Het jaar van de Tijger

.

2022 zal de annalen ingaan als het jaar waarin ik, voor het eerst sinds ik de jaren der onschuld achter me liet, geen alcohol heb genuttigd. Met geen bedoel ik daadwerkelijk noppes, nul, nada, zelfs geen geutje wijn in de mosselen. Het bleek een krachttoer die ik op vandaag beschouw als mijn beste beslissing dit jaar genomen. To be continued, touche du bois.


Verder was 2022 een jaar dat, toch op persoonlijk vlak, ook grotendeels uit mijn geheugen zal verdwijnen. Want in velerlei opzichten was het niet meer dan een doorslagje der trivialiteiten van 2021. Ik sliep, kakte, douchte, at, tuinierde, wandelde, las, lachte, beluisterde muziek, computerde en copuleerde weliswaar dat het een lieve lust was, maar maakte daarmee geen uitzonderlijke statements.
Ook vertrouwd: we gingen, armoedzaaiers als we zijn, weer maar eens niet op reis doch gaven daarentegen wel noodgedwongen handenvol geld uit. Ik negeerde veelvuldig – lees: het gros van de tijd – het televisietoestel, bezocht op geregelde basis mijn familie, koesterde mijn (ondertussen zelfs ook twee buitenlandse) vrienden, reinigde mijn derrière met tweelagige Edet Soft, hield mijn huisdieren in leven en schoor me met een Gillette Mach 3. Niks nieuws onder de zon, kortom.

Nog heuglijke wedervarens?
Jawel.
Zo wentelde ik me als een krolse kater in de weergaloze zomer die de weergoden ons in gulle mate doneerden. De kanttekening die ik hierbij echter meermaals maakte, was of dit alles wel als genietbaar mag worden beschouwd, de klimaatverandering indachtig. Een excessief waterverbruik was bijvoorbeeld ons deel. Nooit eerder was de flora zo dorstig.

Lichamelijk voelde ik me beter dan ooit in 2022. Want net zoals vorig jaar bleef ik ook dit jaar – geheel bewust en gecontroleerd – kilo’s van me afschudden. Een compleet andere levensstijl in combinatie met beweging galore liet zich gelden op de weegschaal: een verlies van 49 kg in twee jaar tijd. De plussen zijn overigens ook niet min: een conditie die ik sedert mijn twintigste niet meer heb gehad en een levenslust waar ik bijwijlen nog immer ontroerd kan door raken.
Of zulks ook een schaduwzijde heeft? Yep, want ik diende hierdoor zowat mijn ganse garderobe te vernieuwen.

Absolute impasse van 2022: het K-beest dat zich meester heeft gemaakt van mijn vaders lichaam en niet van plan is zijn letale houdgreep te lossen.

Aangezien ik evenzeer behoor tot het selecte clubje BV’s (*) mag het dan ook geen verwondering wekken dat ik 2022 verder uitdiep middels de u ongetwijfeld gekende eindejaarsvraagjes die thans weer opmars maken. Gaat ie:

Wat vindt u de belangrijkste gebeurtenis, evolutie of trend van het voorbije jaar?

Nationaal: zonder twijfel de levensduurte die in ons land op vandaag welhaast twintig procent is gestegen tegenover vorig jaar terwijl nog teveel lonen al enkele jaren stremmen.
Mondiaal: de nietsontziende voortzetting van milieuvervuiling, agressie, xenofobie, LGBTQ+-haat en algehele onverdraagzaamheid, net als het gestage afbrokkelen van het empathisch vermogen, de minzaamheid en de belangeloze hulpvaardigheid.
Positief: het steeds sneller insijpelende besef van de eindigheid van het humane welbehagen en/of van tal van levensvormen – inclusief de menselijke – op onze planeet. We zijn met almaar meer kandidaten die, helaas nog steeds te vaak als druppels op een hete plaat, op de bres springen voor de leefbaarheid onzer globe.

Wat vindt u het beste en wat het slechtste radio- en/of tv-programma van 2022?

Televisie is mijn medium niet en zal het waarschijnlijk nooit worden, al durf ik toch met graagte blijven zitten voor het Britse ‘Salvage Hunters’. De radio is dan weer wél mijn metgezel, zowel thuis, onderweg als op het werk. Ik hop regelmatig van Stubru via Willy over Radio 1 naar Nostalgie.

Wat vindt u het beste boek, de beste film, het beste toneelstuk/concert en de beste cd van 2022?

Het is lichtelijk mensonterend, maar ik las dit jaar slechts zeven romans, heb niet één bioscoop vanbinnen gezien en woonde amper drie concerten bij. Ik heb evenmin mijn cd-collectie verrijkt. (Gebeurt zulks heden eigenlijk nog?)
YouTube en Spotify waren daarentegen mijn toevluchtsoorden als het op muziekgoesting aankwam. Veel schone nieuwigheden ontdekt en ook tal van ouder werk herontdekt. Ik blog er wel eens over.

Wie wenst u wat toe voor 2023 (ten goede of ten kwade)?

Ik wens het jaar 2023 weer échte seizoenen toe alsook een deflatie van jewelste en veel van mijn buren eindelijk eens een goede smaak qua kerstversiering. Het lijkt hier momenteel wel Rue du Kitsch.
Ook hoop ik dat tal van bloggers – mezelf incluis – hun tweede adem mogen vinden en dat de huidig heersende oppervlakkigheid van vele sociale media-gebruikers slechts kortlevend zal zijn.
Alle tuinbezitters met diepgroene verlangens wens ik twee linkerhanden doch wel een gedegen hovenier toe. (Hebdem?)
Aan zij die ik liefheb, waardeer en apprecieer: break a leg in 2023, zij het vanzelfsprekend allerminst letterlijk.

En u?

.
.


(*) Bloggende Vijftiger

This Magic Moment

.

Ze is inevitabel mooi. Ik kijk haar aan en donder onherroepelijk in haar afgrond.


Haar zachte blauwe ogen glanzen als kaarslicht in oud koperwerk. Ze is een engel en een dier tegelijk, en ze is de mijne.
Zacht vleit ze zich tegen me aan. Ik word bedwelmd door haar geur: een dennenbos na een regenbui. Ik sla mijn armen om haar heen. Orkanen van wellust kondigen zich aan, allesverzengende explosies, de totale oorlog van twee dampende lijven.
We zullen ons laten meesleuren in een kolkende stroom van witgloeiende, hete liefde. Schier ondraaglijk genot staat ons te wachten. Hoogspanningsgolven schieten vanuit mijn lendenen door mijn ganse lijf.
Ze kronkelt haar ranke benen rond me. Vreet me op, denk ik, rijt me aan stukken, sleur me mee naar de hel en de hemel.
Tergend langzaam zoeken haar handen mijn lichaam af. Ze kust me. Ze is mijn heelal; ik zal dwars door haar heen schieten. Ik hou van haar als nooit tevoren en kan wel lachen en huilen tegelijk, want ik weet dat dit, en niets anders, het ware geluk is.

“Zeg,” verkondigt ze ineens, “weet je wat ik toch wel sterk vind? Mijn zus heeft nu eindelijk haar ganse living laten herinrichten en ze geeft niet eens een feestje. Niet te vatten, toch?”

Ineens weet ik hoe een kaartenhuisje zich voelt terwijl het instort.

.

Met verve geslaagd

.

Klanten met buitenissige opdrachten: ik maak ze zelden mee. Maar een tweetal weken geleden had ik er toch eentje aan de lijn.

.

De aanbesteder, een man van middelbare leeftijd, bleek een tuinfanaat en een vogelaar. Laat varen die vunzige breinloop uwentwege, want die laatste term definieert evenzeer ‘een liefhebber dan wel verzamelaar van (sier)vogels’.
Voor mijn geestesoog doemde een tuin op met daarin een affreuze volière waar kwinkelerende fladderaars van divers pluimage achter een gedrochtelijk vlechtwerk van metalen draad doelloos van punt A naar punt B klapwieken.
Toen ik de situatie ter plaatse ging vorsen, zag ik prompt mijn denkpiste realiteit worden.

O ja, er moest rond dat bouwsel een stuk tuin (her)aangelegd worden, inclusief een gedegen bodemverbetering en een allegaartje aan vaste planten. Tot daar mijn core business, zeg maar.
Maar dan kwam, gehuld in een geveinsde achteloosheid, de vraag “of ik misschien iemand kende die een atypische tuinschnabbel ten uitvoer kon brengen?” ’s Mans volière lag namelijk ten dele in een tochtgat, iets wat, zo verkondigde hij alras, uitermate funest dan wel letaal kon zijn voor het frêle nageslacht zijner kwetteraars. “Ongevederd jongbroed en trek matchen niet, meneer.”

Het bewuste tochtgat had de vogelaar doeltreffend weten af te schermen met een groot stuk melkwit plexiglas. Mogelijks vond hij zulks aanvankelijk een puike oplossing, doch heden baarde de esthetische kant van al dat vernuft hem zorgen. Dat het uiteindelijk maar nergens op leek, zulk een steriele blanco plaat, jammerde hij.
Mijn voorstel om dit misbaksel te vervangen door een wat beter bij de tuin aansluitende bescherming – had hij al eens aan hout gedacht? – wimpelde hij af. Want ja, dat had-ie. En hij stond zelfs op het punt die alternatieve tochtwering toe te passen, tot hij naar eigen zeggen “een briljante ingeving” kreeg die “heden ook nog eens bon ton is”: de plexiglazen plaat opleuken met graffiti. Graffiti die daarenboven naadloos zou aansluiten bij het omliggende groen. De tuin als spuitthema, zeg maar.
U voelt ‘m al aankomen: of ik iemand kende die enige creativiteit met spuitbussen aan de dag kon leggen?

Nu heb ik veel over voor mijn klandizie, doch thans moest ik de man teleurstellen. Enfin, teleurstellen: ik offreerde hem een variant op zijn wens, want in mijn vriendenkring bevond zich een jonge ambitieuze amateurschilder die een enigszins afwijkende uitdaging beslist niet uit de weg zou gaan, ook al penseelde die mens vooral portretten op doek.

Om kort te gaan: de vogelaar was in de wolken met mijn suggestie. Hij completeerde ze zelfs door meteen in detail te treden – “Een zo realistisch mogelijk tuintafereel waarin fantasie ongebreideld mag zegevieren!” – en te stellen dat het afgewerkte kleinood vele jaren aan een stuk geheel weerbestendig diende te zijn.

Of het gelukt is, vraagt u zich af?
Check it hieronder out.
Al dien ik ter vervollediging toch te stipuleren dat ik zelf nooit ofte nimmer mijn kleine groene long zou willen (laten) opvrolijken middels een dergelijk plakkaat geplombeerd met artistieke penseelstreken, ook al kweet de jonge artiest zich met veel verve van zijn taak.

.

Kunstenaar en opdrachtgever:

[ Foto’s – aanklikbaar voor groter formaat: © Menck ]

That’s life

.

Wijl de hemel eggerige tranen plengt en ik me gelaten onledig houd in de krochten mijner paperassen, wekt de telefoon me plots uit mijn psychische sluimer.


Mijn lijzige ‘Hallo?’ wordt beantwoord door een eufonische vrouwenstem die mijn naam vragend prononceert.
Ik reageer bevestigend.
Ze stelt zich voor en verzoekt me om even aan de lijn te blijven zodat ze haar dossier erbij kan nemen. Waar ze op doelt, dringt niet meteen tot me door, maar het klinkt belangrijk. Ik besluit om niet in te haken.

Het kan aan mij liggen, maar terstond tracht ik me de persoon aan de andere kant van de lijn voor de geest te halen. Doe ik telkens, het is sterker dan mezelf.
Nog voor er zich een verdere dialoog ontspint, lieer ik dit chaleureuze, enigszins hese stemgeluid aan een freule met ogen die lijken op diep in het struweel verborgen bosvijvers, een eeuwig lavende bron waar beslist menigeen in zal verdrinken zonder dat erg te vinden. Ze heeft ongetwijfeld lang blond haar als goudgolvend graan op zomerse akkers, volumineuze lokken die gewis menigmaal in het maanlicht geborsteld worden.

Ik schrik op als ze haar keel schraapt en zich nogmaals voorstelt alsof ze weet dat ik die gegevens daarnet niet heb gecapteerd.
Haar naam doet niet meteen een belletje rinkelen, doch pas als ze haar functie erbij vermeldt – oncoloog in het lokaal academisch ziekenhuis – weet ik dat ze doelt op het dossier van mijn vader.
Terstond recht ik mijn rug, druk ik de hoorn wat dichter tegen mijn oor en schud ik alle dagdromerij van me af.
“U hebt het resultaat van het onderzoek?” gooi ik er uit, potentiële voorbarigheid negerend.
“Inderdaad. En ik wil de zaken niet verbloemen; het ziet er niet bepaald gunstig uit.”
In mijn nek spant zich een spiertje op waarvan ik het bestaan nooit had vermoed.
“Het K-woord, dus.” Ik wacht bevestiging noch ontkenning af. “De tekenen waren er. Ik had een donkerbruin vermoeden.”
“Een agressieve vorm van prostaatkanker, vrees ik.” Er valt een korte stilte. “Met uitzaaiingen door gans het lichaam. Schouders, nek, buikstreek, quasi alle botten. Het spijt me u dit te moeten meedelen.”
Ik trek de bureaustoel naar me toe en ga zitten. “Zo, eh, verregaand had ik het niet verwacht, eerlijk gezegd. Vorig jaar onderging mijn vader eveneens een volledig onderzoek en toen was er nog geen vuiltje aan de lucht.” Ik voel een traan opwellen en mijn stem verliest aan standvastigheid.
“Het is een terminaal ziektebeeld. Bestraling of chemo baten niet meer. We kunnen de pijn die hierbij vrij binnenkort zal optreden beheersbaar houden met een maandelijkse doelmatige injectie en de levenskwaliteit bijsturen met bijkomende medicatie.”
Ik weet een moment geen woord uit te brengen en begin nerveus met een blauwe bic te spelen.
“Ik ben me ervan bewust dat dit een bittere pil om slikken is,” continueert de oncologe,”maar we kunnen de levensverwachting alvast wat prolongeren.”
Prolongeren? Ik veer op.
“Hoe lang heeft mijn vader nog?”
“Dat is bijzonder moeilijk in te schatten, meneer. De ene persoon reageert anders op de kuur dan de andere.”
“Twee jaar? Drie?” Mijn woorden zijn nog warm als ik besef dat ze wellicht een soortement van wishful thinking mijnentwege betreffen.
“Alles is mogelijk, meneer. Maar de afdoende efficaciteit van de behandeling is aanzienlijk. Uw vader zal zich in dat geval comfortabeler voelen. Meestal uit zich dat na een maand of twee.”
“U antwoordt niet concreet op mijn vraag, mevrouw.”
“Laten we ons niet vergalopperen en eerst bekijken hoe hij reageert op de vaccinatiesessies. Pas daarna kan ik mogelijks wat meer zekerheid geven, maar u houdt maar beter rekening met de driftige aard van het ziektebeeld.”

Volgende week wordt pa negentig jaar. Althans, dat hoop ik.
Hij is niet op de hoogte van wat er woekert in zijn lichaam en dat wensen mijn broer, mijn zus en ik ook zo te houden.
Ondertussen – ik schrijf dit een drietal weken na bovenstaande telefoonsessie – kan ik het gegeven al min of meer een plaats geven. De gezegende leeftijd speelt in dezen een rol alsook ’s mans gezondheid die, op wat bijsturingen na, zelden gestokt heeft.

Maar ondanks dat betrap ik me erop dat ik me zowel recalcitrant als terneergeslagen voel bij het bespelen van mijn keyboard teneinde u deelgenoot te maken van deze kwalijke tijding, ook al tracht ik steevast leed te verzachten door het moedig te dragen.

zoals je daar nu zit
je haren compleet wit
de rimpels op je handen
zo vriendelijk en zacht
wie had dat ooit gedacht
er is plots veel veranderd

Vogeltje, gij zijt gevangen

.

“Wel, Menck,” zei Jeroen, terwijl hij traag zijn cigarillo uitdrukte, “zal ik jou eens een écht straf verhaal vertellen over hem?”

We hadden ons net een kwartier aan een stuk bescheurd over Bart, een gemeenschappelijke vriend. Na wekenlang vruchteloos te hebben gesolliciteerd, werd hij afgelopen vrijdag dan toch ergens voor een tweede maal uitgenodigd voor wat ‘een verder gesprek’ heet. Bart was apetrots geweest toen hij het ons de donderdagavond voordien had verkondigd. De arme sukkel heeft het helaas verknald. Letterlijk. “Een knaller van een scheet, verdomme. Een die ik écht niet meer kon bedwingen; ze was eruit voor ik er erg in had.”

“Laat me raden: hij heeft werk gevonden.”
Jeroen schudde zijn hoofd. “Nope. Erger.”
Ik lachte en schonk de rest van de ijsthee in mijn glas. “Laat horen.”
“Bart en Sofie hebben gisterennacht in allerijl naar de 100 moeten bellen.”
Ik wilde net een slok nemen, maar zette mijn glas weer neer.
“Echt of wat?” Dra zou er weer een grol volgen, dacht ik. Maar Jeroens blik werd ernstig.
“No kidding. Een behoorlijk gênante situatie, eigenlijk.”
“Niks ernstigs dus?”
“Nou, ik zou het toch niet willen meemaken, eerlijk gezegd.” Hij stak een nieuwe cigarillo op, inhaleerde diep en blies vervolgens de grijzige rook naar de polychrome parasol boven ons hoofd.
“Ik luister.”
“Wel, die nacht waren Bart en Sofie van je-weet-wel-wattes aan het doen.”
“Jij bent me hier in het ootje aan het nemen, vriend. Komaan.” Ik lachte luidop.
“Maar Menck, kíjk naar me.” Jeroen hief zijn handen enigszins theatraal in een ‘ik geef me over’-gebaar naast zijn hoofd. “Ik ben de meest serieuze mens op heel dit terras.”
“Sure. Maar bon, ik geloof je. Ze waren die nacht dus aan het vozen. Van wie kreeg jij die info trouwens?”
“Van Bart zelf. Ik zweer het je.”
“Waarom verwondert mij dat niet?” Ik hield mijn glas omhoog naar de serveerster en stak twee vingers op.
“Tijdens hun, eh, dolle rit ging het mis.”
“Tijdens?”
“Tijdens. Want Sofie liet Bart niet meer los. Enfin, geheel ongewild, that is.”
“Welke zever is me dat, Jeroen?”
“Die zever heeft zelfs een naam, Menck: penis captivus.”
“Mag ik uit die niet mis te verstane term afleiden dat…” Ik zweeg en keek Jeroen verwonderd aan.
Hij knikte. “Yep, zo is het. Nu, ik kende het ook niet. Maar naar wat ik vernam is het zo dat de penis tijdens de daad plotsklaps in de vagina wordt vastgeklemd als gevolg van het onwillekeurig aanspannen van de sluitspieren.”
“Jeetje, man. Pijnlijke zaak, vermoed ik.”
“En dat niet alleen: no escape possible hè, maat.” Hij knikte gewichtig.
“Allez gij, dat is toch een kwestie van wachten tot, eh, de jongeheer verslapt, zeg maar?”
“Vergeet het. Hoe kan afgekneld bloed terugvloeien, denk je?”
Ik schudde mijn hoofd. “Had Bart gedronken toen hij je dit vertelde?”
“Nogal. Hij moest zich de nodige moed indrinken, vermoed ik.”
“Hoe hebben ze die twee dan van elkaar losgekregen?”
“Met een spierverslappende injectie. Enfin, zo heb ik het toch begrepen.”

De dienster bracht twee nieuwe ijstheeën. Ik gaf haar een blauw biljet en wachtte tot ze het wisselgeld uit haar voorschoot had opgedist.

“Weet je wat het…?” Jeroen begon te proesten. “Weet je wat het ergste aan heel die situatie was?”
“Vertel!” Ik blikte hem geamuseerd aan.
“Dat hun beider gsm’s beneden lagen!” Hij gierde het ineens uit. Ook ik hield het niet meer.
Ons bulderlachen overstemde het terrasrumoer en ontlokte gegrinnik tot vijf tafels verderop.

Gezocht: blog(ger)s

.

‘We’ll be back shortly!’ staat er. Uitroepteken incluis. Doch deze geheel en al loze kreet bevlekt al maanden mijn scherm als ik uw blogupdates wil verifiëren.

Als u het mij vraagt, is het over en uit voor Bloglovin’, de feedreader waar ik jarenlang trouw – en probleemloos – gebruik van heb gemaakt. Het is dát of ze hebben hun servers uit arren moede gedowngraded naar de afmetingen ener luciferdoosje.
Wat er ook van zij: ik ben op speurtocht gegaan naar een nieuwe reader voor RSS-feeds. Het zal die van WordPress zelf worden dan wel Feedly. Veel goeds gelezen over die laatste, overigens.

In Bloglovin’ had ik iets meer dan honderdtwintig URL’s bij elkaar gesprokkeld. Die ben ik thans allemaal kwijt, hetgeen ik ronduit kak vind.
Vandaar mijn even simpele als cruciale oproep: plempt u eens uw blog-URL in de commentaarsectie van mijn stek? Op die manier kan ik hem toevoegen aan een reader die me wél ten dienste wil staan.

Als u me deze onontbeerlijke gunst wil verlenen , kom ik straks weer op de koffie. Een koekje erbij sla ik alvast niet af.

UPDATE 08.08.2022: Bedankt voor jullie inbreng!