Categorie: Geen categorie
Niets droogt sneller op dan een zee van tijd
.
Pas als we het statige witte staketsel naderen en schuimkoppen luid schurend diens pileuze stelten omhelzen, word ik rustig.
De blinkende jachten vol mondaine would-be matrozen en chique wijven met glimmende gladde lijven dobberen ver achter ons. Ik ben thans één met de krijtende meeuwen en voel me thuis.
Een ragfijne kanten rand siert de grillige vloedlijn waarop zeewier, schelpen en enkele geblutste blikjes een kleurrijke ketting vormen. De duinen wapperen grijsgroen helmgras en welven als borsten die de maagdelijke pannen verleiden. Ik neurie in de wind en laat me erdoor overstemmen.
In de verte nadert een stip die gestaag aanzwelt. Een late jogger. Een gebronsde godin, blijkt alras. In het passeren blik ik in twee zeegroene ogen. Ze drukken dartel een glimlach op me af. Vijf tellen later kijk ik achterom en zie haar eveneens het hoofd draaien wijl ze weifelend inhoudt. Een flard vluchtige vlinders en ze loopt door om dra weer te verworden tot een spikkel aan de kim.
“Schat, kom je?” Katrien wandelt ruim twintig meter voor me uit. Als we de kop van de pier bereiken, leun ik loom op de ruwe reling en wacht tot de zon de einder kust. Mijn zomer staat in volle bloei als hemel en water in flamboyant koper muteren.
“Wat hou ik van je,” fluister ik tegen de zee.
Madam Menck gloeit.
De zilte buurtschap onzer uitstap baadt in vuur en fonkelt.
[ Foto: © Menck ]
I want to ride my bicycle
Historische dag vandaag (voor u: vier dagen geleden, daar ik op afgelopen zondag doel), want ik bezigde voor het eerst mijn onlangs aangekochte tweedehandsfiets. Na de banden te hebben opgepompt en het zadel enkele decimeters lager te hebben gewrikt (de vorige eigenaar was een reus van om en bij de twee meter twintig) scheurde ik met gierende banden mijn garage uit.
O ja, dit voelde goed. Aan een rottempo schakelde ik van de eerste naar de zesde versnelling. Heerlijk ding. In een wip en een scheet haalde ik een snelheid die ik als astronomisch hoog ervoer. Doldriest beroerde ik de bel wijl ik een overjaars besje in een asgrijze driewielige scootmobiel voorbijschoot. Toen ik achterom keek zag ik haar tegen de stoeprand tot stilstand komen. Ze stak, uit consternatie geheel verkeerdelijk, haar wijsvinger naar me op. Hol schaterlachend vervolgde ik mijn weg.
Aan het kruispunt van de Leprastraat en de Syfilisdreef sprong het verkeerslicht op rood. Ik ging vol in de remmen. Alsof de hand Gods mij een duw in de rug gaf, werd mijn bovenlijf naar voren gedrukt. Een lichaam dat in beweging is, wil in beweging blijven, aldus de traagheidswet van Galileï-Newton. Gelukkig hield het antislip-gelzadel me op mijn plaats.
Er kwam geen verkeer van links. Er kwam geen verkeer van rechts. Verkeerslichten tarten bijwijlen alle logica. En aldus schakelde ik mijn stalen ros in zijn één, zette af met mijn rechtervoet en accelereerde vervolgens op een wijze die Wout van Aert met een bleekgetrokken gezicht zou achterlaten.
“Hela, gij daar!”
De bulderende stem kwam van achter me. Ik keek om en zag een geüniformeerd en gehelmd flikkenduo – ouder mannetje en jong vrouwtje – me al fietsend naderen.
“Halt!” riep de vrouwelijke helft me thans met overslaande stem toe. “U rijdt door het rood, meneer!”
In een oogwenk overzag ik de situatie. Oké, ik rééd door het rood. Maar ook oké: ik deed zulks zonder enig gevaar voor lijf en leden van mezelf noch van anderen. Bovendien naderde de mannelijke helft de pensioengerechtigde leeftijd en beschikte de vrouwelijke helft over ledematen die nog het best als stokjes te omschrijven vielen. Ze maakten met andere woorden geen schijn van kans tegen de drieste coureur die zich vandaag van me meester had gemaakt. Ik negeerde dientengevolge hun bevelen en schakelde een versnelling hoger.
“Stop! Nú!” weerklonk het achter me. Weerom draaide ik mijn hoofd. Hun achterstand was danig vergroot. Jolijt vulde mijn hart. Ik lichtte mijn lijf uit het zadel en ging met mijn volle gewicht op de trappers staan.
“Halt of ik schiet!” schreeuwde het overjaarse haantje van dienst.
Ik gierde het uit bij zoveel fantasie.
En ineens weerklonken drie droge knallen. Eén kogel trof me in de rechterschouder. Gek genoeg voelde ik me daardoor week worden in mijn knieën. Ik trachtte tevergeefs nog wat kracht naar de trappers te dirigeren, maar het werd me wazig voor de ogen en ik begon plots alles rondom me dubbel te zien. Een fractie later doemden vier flikken naast me op, twee mannetjes en twee vrouwtjes. Een koppel identieke tweelingen, dacht ik nog. Toen ging het licht uit.
“Verdomme, Menck, waarom moet ik altijd tien keer roepen alvorens je opstaat?”
Katrien.
“Laat me gerust. Zie je dan niet dat ik stervende ben?”
“Yeah, right. Je zult gas moeten geven om nog op tijd op je afspraak te zijn.”
“Ik gáf gas. Ik zal het nooit meer doen, schat.”
Met een luide zucht trok ze de kamerdeur achter zich dicht.
SATUR9’s Photo Challenge 6: huisdier, knuffelbeest
.
Alvorens ik met mijn ex-vrouw de weg van vijf jaar pover geluk insloeg, was mijn huisgenoot een hond, een Berner Sennen, die alras kolossale afmetingen aannam en met zijn vijfenvijftig kilo behoorlijk wat gewicht in de schaal wierp.
Prins, want zo heette de obese goedzak, verorberde dan ook zowat álles, van bussels opgeschoten beemdgras tijdens wandelingen over massa’s hondenbrokken uit blik tot zelfs Philips gloeilampjes van 25 watt. Niks was veilig voor diens immer kwijlerige bek.
Helaas, al na anderhalf jaar was Prins wijlen. Hij legde het loodje kort nadat de kattenziekte – parvovirose – hem had getroffen. Ik zwoor bij mezelf nooit nog een hond te houden. Het verlies voelt aan als een kind afgeven.
Van mijn eerste vrouw kreeg ik prompt een njet te horen toen ik op een blauwe maandag annonceerde dat ik een asielkat wilde domesticeren. Ze sustineerde dat het ronduit valse beesten zijn die hun klauwen te pas en te onpas in zetels en gordijnen haken en haren verliezen zoals de strooidiensten zout. “Als hier een kat binnenkomt, vlieg jíj buiten”, waarschuwde ze me met opgeheven vinger.
Later bleek zij het katje dat niet zonder handschoenen aan te pakken was. En dus gooide ik háár buiten.
Mijn huidige aangetrouwde partner – ei zo na een kwarteeuw mijn lief en soulmate tegelijk – deelt gelukkig mijn kattenliefde. Onze eerste poes, omwille van algehele inspiratieloosheid Poes gedoopt, bleef welhaast achttien jaar onder ons. Tijdens die jaren zijn er nog best wat extra kattenbeesten de revue gepasseerd, stuk voor stuk ingehaald als speelkameraadjes onzer eersteling. Allen hadden ze één ding gemeen: een kortstondig bestaan. Een drietal kuste ongewild een autowiel, eentje buitelde onopzettelijk in een getande metalen slagklem en nog een ander pleegde abusievelijk zelfmoord door een kopstoot uit te delen aan een maïsdorsende hakselaar in het veld bezijden onze doening.
Waldo, de voormalige konijnenrover, blies recentelijk nog zijn laatste adem uit wegens blaaskanker.
Heden resideren er officieel nog twee bollen wol in casa Menck: Zohra en Chatblis. Echter, officieus erkennen we tevens de aangewaaide kater Remi als complementair legaat, zij het dat hij nog steeds geen al te sedentair gedrag etaleert.
.



.
Laat ik afsluitend ook nog even mijn twee favoriete knuffels enumereren.
De eerste is een meter achtenzestig groot, weegt zestig kilo en is getooid met een dikke donkere haardos. Deze troetel luistert naar de naam Katrien. Met hoge regelmaat heb ik zin om haar dood te knuffelen. ‘Dood’ voorlopig nog steeds in de overdrachtelijke wijs.
De tweede is mijn drieënvijftig jaar oude teddybeer. Anno nu is hij een tamelijk gegeerd vintage verzamelobject, maar vele peuter-, kleuter- en kinderjaren lang was hij mijn bestie for life die ik echt constant met me meezeulde. Zijn pels is thans schabouwelijk getaand en hij is al enkele decennia zijn linkeroog kwijt, doch een kniesoor die daarop let.



.
O ja: ik heb ook nog een knuffelcontact, maar dat is voer voor een ander betoog.
[ Foto’s: © Menck | Voorlaatste foto: scan uit d’ouwe doos ]
Faits divers | deel 2
Madam Menck, in de wandelgangen ook wel eens Katrien genoemd, beleefde begin deze maand met enigszins knikkende knieën haar vuurdoop als exposerend keramiste.
Dat gebeurde middels een tweedaagse pop-up galerij in een voormalige fotostudio, samen met vier andere keramisten.
Haar sier- en gebruikshandvaardigheden konden op de nodige interesse rekenen. Twintig van haar werken gingen daarbij over de toonbank. Vooral de kunstzinnig geconcretiseerde theelichthouders uit porselein wisten menig bezoeker te bekoren.
Binnenkort komt haar modeste website online. Dan kunt ook u, geheel en al coronaproof, eens struinen tussen haar uit moeder aarde vervaardigd oeuvre.


* * *
Nu ik toch over de helft van mijn bed bezig ben: ze heeft, na jaren te hebben rondgelopen met een dertien-in-een-dozijn-coupe, haar haren eens duchtig onder handen laten nemen door haar petekind. Deze achttienjarige freule studeert namelijk voor wat ze Managing Cosmetic Designer noemt. In het schoon Vlaams staat zulks veeleer als kapster te boek, doch hou het stil.
Katriens van nature zwarte lokken werden voorheen door haar vertrouwde coiffeur danig mismeesterd. Zulks is mijn persoonlijke mening die zij nimmer heeft gedeeld. Dat ze haar coiffure na elk bezoek aan het kapsalon flagrant als stijlvol chic omschreef, vond ik echter danig bij de haren gegrepen. Ik pareerde haar enthousiasme dan ook telkens met “van de ratten afgebeten”. She was never amused.
Edoch, toen ze het gewrocht van haar petekind in de spiegel bewonderde – meer volume, ander kleurtje, jongere look – moest ze ootmoedig toegeven dat ik in het verleden de bal misschien toch niet geheel misgeslagen had.
Een oog voor ware schoonheid, ik.



* * *
De herfst heeft zich de laatste tijd niet bepaald van zijn fraaiste kant geopenbaard. Maar er is, aldus Sabine Dorenhage, redres op komst.
Deze rooskleurige tijding stemde me zo blij ten moede dat ik prompt richting de plantenkwekerij sjeesde alwaar ik me vooral op de asters en de sedum stortte. Want toegegeven: als er twee najaarsgezanten zijn die bevlogen en langdurig kleur bekennen, is het dit duo wel.
Onderstaand treft u mijn polychrome buit. Bedoeling is om er een sombere tuinhoek wat leven mee in te blazen. Komt vanzelf goed, zie ik nu al.
En u?











[ Foto’s: © Menck ]
* * *
Faits divers | deel 1 leest u HIER.
(Maïs)kolfje naar mijn hand
Vrienden van ons hebben een grote, dicht beplante tuin midden in een bosrijk gebied. Met zijn veertig are, waarvan op zijn beurt de helft is ingenomen door oude loof- en naaldbomen, is deze oase van rust en rijkdom in de loop der jaren verworden tot een favoriet foerageer- en paaigebied van eekhoorns.
Als ik er op bezoek ben, verwonder ik me telkens weer over het aandoenlijke schouwspel dat deze guitige pluimstaarten ten berde kunnen brengen. De souplesse waarmee ze zich van tak tot tak slingeren, de behendigheid die ze tentoonspreiden in de hoogste der kruinen en de snelheid waarmee dit alles geschiedt, zorgt voor spektakel avant la lettre.
Al twee jaar op rij mochten onze vrienden van vrij dichtbij meemaken hoe een koppel eekhoorntjes zich ontfermde over hun kroost in de grote uilenbroedbak die hoog tegen een berk werd opgehangen. Vorig jaar werd, om god weet welke reden, een kleintje verstoten en uit de bak geduwd. Ik heb het frêle jong die dag nog op de gevoelige plaat vastgelegd.
Begin deze week stuurden ze mij e-mailsgewijs een foto die ze van het wereldwijde web hadden geplukt. De prent liet een eekhoorn zien die op een houten miniatuurstoeltje zat wijl hij van een rijpe maïskolf aan het smullen was. Die kolf was op een alleraardigst picknicktafeltje vastgeprikt. Schattigheid galore, luidde het bijschrift.
En óf, dacht ik. Ik liet de pc voor wat hij was en trok de tuin in. Daar lag nog een restje weerbestendige planken. Hier moest beslist iets mee te doen zijn.
En alzo geschiedde. Op een wip en een scheet, zelfs. Daardoor is de afwerking niet bepaald op zijn fijnst, maar de ruwheid van het geheel zou beslist prima matchen met de gegroefde berkenstam tegen dewelke ook het uilenbroedblok hangt.
Toen ik later die dag bij mijn amices kwam aanzetten met het bescheiden kleinood, vergezeld van een zestal onderweg inderhaast geplukte maïskolven – sorry, boer Krelis – waren ze zo enthousiast dat ze het gewrocht terstond een plekje offreerden in de berk. Het hangt thans op zowat vijf meter hoogte, vlakbij het broedblok, zodat meneer en mevrouw eekhoorn hun nieuwbakken keuken onmogelijk over het hoofd zullen kunnen zien.
Het knaagdierenduo al lunchend verschalken met mijn camera zal echter geen sinecure zijn, zeker niet nu mijn telelens onherroepelijk kaduuk ter containerpark werd besteld. But I’ll give it a shot anyway.




↓ Bij gebrek aan een welwillige eekhoorn die dag, heb ik er maar vlug even een prairiehond op gefotoshopt. Hij zat a) in mijn afbeeldingenbestand en is b) familie van de eekhoorn.

[ Foto’s: © Menck ]
Testlog
Abcdefghijklmnopqrstuvwxyz.
Testpagina.
Kleine fotoweergave: